Misschien heb je wel eens op schilderijen gezien hoe in de middeleeuwen een kies werd getrokken. Niet iets om jaloers op te zijn, maar men moest het doen met de middelen en kennis die men had. Verder terug in de geschiedenis was het in bepaalde culturen veel geavanceerder, in ieder geval voor de bovenlaag van de bevolking. Aan de andere kant kent ook onze recente geschiedenis horror-verhalen, zoals trek-grage (school)tandartsen.

In dit artikel gaan we eens kijken naar de geschiedenis van de tandheelkunde. 

De Oudheid

Al in de Nieuwe Steentijd werd er kiespijn behandeld, zo blijkt uit opgravingen in de archeologische vindplaats Mehrgarh, die ligt in wat tegenwoordig Pakistan is. Een aantal geboorde kiezen vormen de eerste bewijzen van tandheelkunde ooit. Bovendien zijn er even verderop, in de Indus-vallei in het huidige India, kleine handboortjes gevonden.

Later in de geschiedenis komt er meer structuur in. Zo rond 5000 voor het begin van de jaartelling is de heersende opvatting dat een “tandworm” de oorzaak is van tandbederf. Deze beeldspraak voor de onzichtbare tanden-sloper kwam in diverse culturen voor. Bij de Sumeriërs en Egyptenaren, maar ook verder weg in India, China en Japan.

De Egyptenaren legden veel kennis vast op papyrusrollen en zo ook hun kennis over het gebit en de behandeling van tandheelkundige aandoeningen. Om verloren gegane tanden te vervangen maakten zij bijvoorbeeld bruggen van mensentanden en gouddraad. Zo’n verfijnde techniek, maar liefst 3000 voor het begin van de jaartelling staat misschien wel dichterbij ons dan de Middeleeuwse barbier. 

In het Babylonische wetboek Codex Hammurabi staat vermeld dat kiezen werden getrokken bij wijze van straf. Dat vinden wij niet zo’n geweldig idee, maar aannemelijk is dat iemand met kiespijn  dan ook wel van zijn kies verlost kon worden. Deze wetteksten stammen van ongeveer 1780 voor het begin van de jaartelling.

Even later waren het de oude Grieken die de tandheelkunde voortzetten. De beroemde arts Hippocrates en de filosoof Aristoteles schreven onder andere over de volgorde waarin tanden en kiezen doorbreken en de behandeling van tandbederf en tandvleesontstekingen.

De Etrusken, die voor de Romeinen over de Noord-Italië heersten, maakten kunstgebitten van dierentanden. Aan de andere kant van de wereld, in Japan werden die van hout gemaakt. Niet heel duurzaam, maar wel makkelijk te vervangen.

Uit de Grieks-Romeinse wereld zijn er archeologische vondsten bekend van een soort kunstgebitten, pogingen tot kaakchirurgie en tangen om tanden en kiezen te trekken. Daarnaast was men, net als de Egyptenaren eerder, op de hoogte van heilzame en pijnstillende kruiden.

De Middeleeuwen

Na het uiteenvallen van het Romeinse rijk is veel kennis uit de Oudheid verloren gegaan. Eigenlijk moest het wiel weer opnieuw worden uitgevonden. Wat het gebit betreft was de belangrijkste rol daarin weggelegd voor de barbier of barbier-chirurgijn. Later zijn de beroepen kapper, chirurgijn, arts en tandarts uit deze beroepsgroep voortgekomen. De barbier was van alle markten thuis: haren knippen, aderlaten en kiezen trekken. 

Omdat de mondhygiëne in de Middeleeuwen slecht was, kwamen tandbederf en ontstoken tandvlees erg veel voor. Tandvleesontsteking ging de barbier zeer effectief, maar niet bepaald zachtzinnig te lijf met gloeiend hete ijzeren instrumenten. Daarmee werden wonden, abcessen en zweren schoon gebrand, ook in de mond. Was een tand of kies niet meer te redden, wat uiteraard nogal eens voorkwam, dan werd de tang erbij gepakt. Geen pretje, want zonder enige vorm van verdoving.

In de late Middeleeuwen bleven de chirurgijns de aangewezen behandelaars voor uitwendige kwalen, waarbij gesneden of afgetapt moest worden. Denk aan aderlating, bloedzuigers, wondverzorging, maar ook botbreuken werden door hen behandeld.

Daarnaast kwamen er doktoren die diagnoses konden stellen en interne ziekten behandelden. Deze hadden een universitaire studie achter de rug en waren alleen betaalbaar voor de bovenlaag van de bevolking.

Zoals alle beroepen in de Middeleeuwen waren chirurgijns en doktoren verenigd in gilden. Meestal hadden chirurgijns en doktoren hun eigen gilden, maar het kwam ook wel voor dat ze samen in één gilde zaten. Terwijl de doktoren hun opleiding kregen aan de universiteit, leerden de chirurgijns  het vak in de praktijk. Daarvoor moesten ze net als in andere beroepen, gecontroleerd door hun gilde, enkele jaren als leerling met een erkende meester meelopen. Daarna volgde nog een tijd als gezel, voordat de chirurgijn zelfstandig zijn beroep mocht uitoefenen.

Vanaf de 16e eeuw

Zowel de universitaire doktoren als chirurgijns hielden zich bezig met het gehele lichaam, dus inclusief het gebit en de mond. In de loop der eeuwen waren er instrumenten ontwikkeld om het trekken van tanden en kiezen gemakkelijker te maken, maar het bleef een pijnlijke ingreep. Het  was bovendien de enige remedie tegen kiespijn en ontstekingen.

Langzaamaan werd de “heelkunde” steeds wetenschappelijker. Voor het eerst sinds de oude Egyptenaren verscheen er weer een boek over de behandeling van gebitsproblemen: Artzney Buchlein uit 1530.

Dat barbier-chirurgijns zeker geen tweederangs artsen waren, bewijst de levensloop van Ambroise Paré. Deze Franse chirurgijn was een van de grootste chirurgen van de Renaissance. Hij was wat we nu zouden noemen een legerarts. Hij verbeterde en verfijnde diverse geneeskundige behandelingen, wat in die tijd bepaald geen luxe was. Zijn bevindingen publiceerde hij in 1575, waarin ook de tandheelkunde aan bod kwam. Ambroise werd uiteindelijk ook de hoofd-chirurgijn van de Franse koningen.

De 17e-eeuwse Franse dokter Pierre Fauchard specialiseerde zich, geïnspireerd door zijn leermeester in de Franse marine, in de tandheelkunde. Hij noemde zichzelf ook “Chirurgien Dentiste” en schreef aan het begin van de 18e eeuw het tweedelige medische handboek ““Le Chirurgien Dentiste”.

Fauchard vulde tanden en kiezen, plaatste protheses en ontwikkelde de bandelette, waarvan de hedendaagse slotjes-beugel een wat stevigere en goedkopere versie is. Hij zag het belang in van de houding van de patiënt en voldoende licht in de mond tijdens de behandeling. Daarnaast waarschuwde hij tegen het gebruik van veel suiker, dat in die tijd in de mode raakte. Je kunt dus met recht zeggen dat dokter Fauchard de eerste Westeuropese tandarts was.

Antoni van Leeuwenhoek verbeterde aan het eind van de 17e eeuw de toenmalige microscoop zodanig dat de “tandworm” eindelijk zichtbaar werd. De bacteriën die hij zag wriemelden rond in zijn eigen tandplak.

In de loop van de 18e eeuw wordt tandarts een apart beroep en krijgen de nieuwbakken tandartsen bij hun specialistische werk hulp van allerlei uitvindingen. Zo is er John Greenwood, die een tandartsboor ontwierp die met de voet werd aangedreven. Hij kwam op het idee door de trapnaaimachine van zijn moeder. Na de uitvinding van elektriciteit draaiden de tandartsboren direct een stuk sneller.

Ook verschijnen er speciale tandartsstoelen, al duurt het nog tot 1831 dat de patiënt erin ligt. We staan er nu niet meer bij stil, maar tandartsen in vroeger eeuwen werkten niet in een erg comfortabele houding.

Al sinds mensenheugenis vulden mensen de gaatjes in hun gebit op. Allerlei stoffen werden daar in de loop van de tijd voor gebruikt: bijenwas, asbest en kneedbare materialen als tin, lood en goud. Dat laatste was het meest zuiver en geschikt, maar ook erg kostbaar.

In de 19e eeuw werd in Frankrijk een goedkoop alternatief ontwikkeld: amalgaam, dat voor de helft uit kwik bestond, aangevuld met zilver, tin en koper. Goedkoop is niet altijd het beste. Later bleek dat met name het kwik uit de vullingen kan gaan lekken, wat vergiftigingen veroorzaakt. De opvolger, witte kunsthars vullingen, zijn onzichtbaar en na een paar decennia even sterk als amalgaam vullingen.

In de 19e eeuw beginnen tandartsen hun patiënten dan toch eindelijk te verdoven bij pijnlijke ingrepen. Men experimenteerde met lachgas, ether en plaatselijke verdovingen met behulp van cocaïne.

Behalve in de tandartspraktijk verbeterde ook de dagelijkse mondhygiëne. Het is overigens niet zo dat vroeger niemand zijn tanden poetste. Al sinds de Oudheid werden de tanden gepoetst door zout of andere reinigende ingrediënten met de vinger of een stukje stof over het gebit te wrijven. Maar sommige ingrediënten, zoals steengruis, deden meer kwaad dan goed.

Later kwam er tandpasta in tubes, die aanvankelijk nog wat vieze ingrediënten als gemalen botten en zeep bevatte, maar gaandeweg beter en lekkerder werd.

Ene William Addis had in een Engelse gevangenis tijd om een betere methode te verzinnen. Hij smokkelde na het eten een botje mee, boorde daar gaatjes in en stak daar plukjes stugge haren in die hij vastlijmde. Na zijn vrijlating begon Addis het bedrijf Wisdom Toothbrushes, dat nog steeds bestaat.

De ontwikkelingen gaan maar door. Er komt een  opleiding voor mondhygiënisten, waaruit blijkt dat er meer accent komt te liggen op preventie. Men ontdekt dat fluoride het gebit kan verkleuren, maar ook cariës (gaatjes) tegen gaat. En mocht het allemaal niet voldoende zijn, dan is er in ieder geval het porseleinen kunstgebit.

Moderne tijd

Langzaamaan komen we terecht in onze tijd, maar nog steeds was niet alles rozengeur en maneschijn. Wat denk je bijvoorbeeld van het gebruik om bij jonge vrouwen alle gezonde tanden en kiezen eruit te trekken en om te ruilen voor een kunstgebit? Dat was een soort bruidsschat, immers de toekomstige echtgenoot bleef gevrijwaard van tandartskosten als het gebit van zijn vrouw door het krijgen van kinderen slechter zou worden. In de jaren 50 van de vorige eeuw een heel normale gang van zaken in Nederland.

Tot in de jaren zeventig van de 20e eeuw waren er een aantal zaken voor basisschoolkinderen collectief geregeld. Ze kregen melk, zwemles en gingen regelmatig naar de schooltandarts. Het idee was dat alle kinderen hiermee bereikt werden. Wat betreft de schooltandarts, die handelde naar de tandheelkundige inzichten van die tijd. Als kiezen al niet getrokken werden, werden ze grondig uitgeboord voorzien van enorme vullingen. Om te voorkomen dat cariës (gaatjes) zouden uitbreiden werden grote, gezonde delen van de tanden en kiezen opgeofferd.

Pas later ontstond het inzicht dat alles wat weg geboord werd, nooit meer terug komt. Nu is het devies om zoveel mogelijk natuurlijk weefsel te sparen en de vullingen zo klein mogelijk te houden. Beginnende cariës wordt zelfs niet direct gevuld, maar uiteraard wel goed in de gaten gehouden.

In de 21e eeuw is de tandheelkunde nog meer gericht op preventie en esthetiek. Het gebit moet er perfect uitzien en, desnoods met behulp van kronen en bruggen, een heel leven meegaan. Naast de tandarts heeft de mondhygiënist een grote rol gekregen. Tegelijkertijd is er in toenemende mate aandacht voor de relatie tussen de mondgezondheid en de algemene gezondheid. Daartegenover staat weer een veel minder gezonde levenswijze, ook door kinderen voor wie een goede mondgezondheid een belangrijke start is. Er gaan zelfs geluiden op om de schooltandarts weer in ere te herstellen, omdat de mondgezondheid van kinderen voor een deel afhangt van de sociaal-economische status van de ouders. Dit ondanks het feit dat mondzorg voor kinderen tot 18 jaar vergoed wordt vanuit de basisverzekering.

En de toekomst?

Op tal van gebieden zijn er ontwikkelingen. Er zijn comfortabeler en minder opvallende alternatieven voor de slotjesbeugel en ook volwassenen laten zich beugels aanmeten om te voldoen aan het filmsterren-gebit.

Behalve de ontwikkelingen in de tandheelkunde en orthodontie moet je zelf natuurlijk ook je gebit dagelijks verzorgen. Wat betreft tandpasta en mondwater is er een tendens naar veilige, mondvriendelijke ingrediënten. Er worden nieuwe stoffen gebruikt, zoals het lichaamseigen mineraal HAP om tandglazuur te mineraliseren. Alcohol en andere anti-septische middelen worden vervangen door gestabiliseerde chloordioxide, zink en CPC.

Deze ingrediënten bestrijden schadelijke mondbacteriën en breken de stinkende zwavelgassen die ze uitscheiden af. Ondanks deze directe werking laten het natuurlijke evenwicht van de mondflora in tact, wat bijdraagt aan een goede mondgezondheid op de lange termijn.

Is dit artikel behulpzaam?

Bedankt voor je feedback!